In de antroposofie en in het vrijeschoolonderwijs gaan we ervanuit dat kinderen zich ontwikkelen in leeftijdsfasen en daarin wereldse ervaringen opdoen in relatie tot anderen en de omgeving. In de fase van 0 tot 7 jaar leeft een kind in een wereld die als ‘goed’ wordt gezien. In de leeftijd van 7 tot 14 jaar geven we de kinderen mee dat de wereld ‘mooi’ is in at haar esthetische vormen. En van 14 tot 21 jaar ligt de nadruk bij de zich ontwikkelende puber op een wereld die ‘waar’ is en zich bezighoudt met het op de proef stellen van het waarheidsgehalte.
De vrijeschool werkt met kleuterklassen en onderbouw (klas 1 tot en met 6). Dit is anders dan in het reguliere basisonderwijs waar kinderen beginnen in groep 1 en eindigen in groep 8.
Kleuters
In alle kleuterklassen zitten kinderen van vier tot zes jaar. We vinden het belangrijk dat jongste en oudste kleuters bij elkaar in een klas zitten opdat zij van elkaar kunnen leren. Het dag- en weekritme en de gewoontes hebben de oudste kleuters al helemaal in zich opgenomen en nemen de jongste kleuters daarin mee. In principe blijven zij gedurende hun hele kleutertijd bij dezelfde kleuterleerkracht(en).
Lees meer
De kleuterklassen zijn huiselijk ingericht met mooi gevormd materiaal, zoveel mogelijk van natuurlijke grondstoffen. Dat geldt voor de meubels en voor de lappenpoppen, kabouters, muziekblokjes, blokken, planken, keukengerei, verkleedlappen en -kleren.
Het speelgoed is niet ‘af’; de kleuters kunnen daardoor volop hun eigen fantasie inzetten en ontwikkelen. Wij leren de kinderen zorgzaam met de materialen om to gaan. We stimuleren de verwondering over de seizoenen en de verrassingen die de natuur biedt.
Kleuters gaan nog helemaal op in hun zintuiglijke indrukken. Zij leven met volle overgave in de wereld die hen omringt. De omgeving waarin het kleine kind vertoeft, is daarom voor hem van groot belang. Wat er in die omgeving gebeurt, wordt zonder terughouding door de kleuter opgenomen.
Daarom zijn de materialen, de kleuren en geluiden van invloed, maar vooral het gedrag en de morele kwaliteiten van de volwassenen om het kind heen. Wat zij voorleven aan de kinderen wordt door hen nagebootst. Als de omgeving ‘goed’ is, kan het kind zich in deze omgeving veilig ontwikkelen en vandaar dat nabootsing in deze leeftijd zo belangrijk is.
Nabootsing
De kleuter leert voor een groot deel door zijn natuurlijke drang tot nabootsing. Dat wat de leerkracht als vanzelfsprekend doet, bootsen de kinderen in hun vrije spel na. Daarom heeft de kteuterpedagogie in de vrijeschool als vertrekpunt de nabootsing.
Die drang tot nabootsing, die elke kleuter eigen is, werkt positief uit op het kind. Ook herhaling, ritme en regelmaat bieden de kleuter houvast en wekken vertrouwen. Verhaaltjes, vingerspelletjes, liedjes en de vele vaste rituelen in de klas worden vaak herhaald. De kleuter geniet als hij al weet wat er komen gaat. Zo heeft de dag een vast ritme in de kleuterklas; net als de week en de seizoenen met de daarmee verbonden jaarfeesten. Hiermee wordt een basis gelegd waarop het kind straks, als het ‘schoolrijp’ is, tot een actief lerend schoolkind kan uitgroeien.
Zo heeft de dag een vast ritme in de kleuterklas; net als de week en de seizoenen met de daarmee verbonden jaarfeesten. Hiermee wordt een basis gelegd waarop het kind straks, als het ‘schoolrijp’ is, tot een actief lerend schoolkind kan uitgroeien.
Spelen
Aan de levensbehoefte om to spelen wordt zoveel mogelijk tegemoet gekomen. Spelen is noodzakelijk voor een gezonde lichamelijke en motorische ontwikkeling en het brengt de fantasie in beweging. Deze scheppende fantasie is de basis voor creatief- en probleemoplossend denken op latere leeftijd. Ook worden sociale vaardigheden ontwikkeld en geoefend in het vrije spel mede door het feit dat kleuters van verschillende leeftijden met elkaar omgaan.
Een gezamenlijk klassikaal deel van de ochtend bestaat uit het dagelijkse ambachts- of ochtendspel in de kring. Dit spel sluit aan op de seizoenen en de jaarfeesten en gaat gepaard met muziek, zang en beweging. Zo wordt bijvoorbeeld in de aanloop naar het Michaelsfeest het verhaal van Joris en de Draak nagespeeld, waarbij de draak getemd wordt. Of rond het Pinksterfeest wordt er gedanst en gezongen. Daarna is er elke ochtend het vrije spel. De kleuters spelen dan naar eigen voorkeur. De leerkracht begeleidt dit geheel en observeert de kinderen. Vaak ook is de leerkracht tijdens dit spel actief bezig met allerlei zoals koken, (brood)bakken, breien/haken, timmeren of andere `klusjes’, waarbij de kleuters kunnen meehelpen. Elementen van deze activiteiten worden door de kleuters overgenomen en zie je terugkomen in hun kleuterspel.
Taal
Taalontwikkeling stimuleren we door het opzeggen van versjes, zingen van liedjes, kringspelen en het vrije spel. Bovendien wordt iedere dag een sprookje of verhaal verteld of een prentenboek voorgelezen. In het ochtendspel en in de dagelijkse omgang met elkaar spelen spreken, luisteren en de ontwikkeling van de woordenschat een belangrijke rot. Nieuwe woorden leren de kleuters spelenderwijs. Door de context van een verhaal en ondersteunende bewegingen leren kleuters nieuwe woorden en de betekenis ervan.
In de kleuterklassen richten we ons ook op de voorbereiding van het lees- en spellingsonderwijs. We besteden aandacht aan klankherkenning van letters en doen oefeningen zoals zingend zeggen van woorden en hakken van woorden. In de kleuterklassen zijn er kisten met verschillende boeken aanwezig, zodat de kleuters ook in aanraking komen met geschreven tekst.
Rekenen
In de kleuterklas leggen we de basis voor het rekenen in de hogere klassen. Daarom wordt elke dag spelenderwijs gerekend. Er wordt geteld: “Hoeveel kinderen zijn er aanwezig?” en “Hoeveel kinderen zijn er ziek?”. De oudste kleuters maken hier vaak al sommetjes van. Bij het opruimen komt het ordenen aan bod. Alles weer op dezelfde plaats terugzetten; de grote blokken bij de grote blokken, de kleine bij de kleine, de poppenkinderen in bed en de prentenboeken in de boekenkist. Bij het broodbakken wegen we hoeveel meet nodig is voor het deeg. Bij het weven meten we hoe Lang de draad moet zijn voor het w eefwerk. Via spel, voorlezen, zingen en activiteiten wordt gewerkt aan de rekenvoorwaarden en worden de oudste kleuters voorbereid op de overstap naar de eerste klas.
Tekenen, schilderen, boetseren, knutselen en bewegen
ledere dag in de week heeft een vaardigheid die wekelijks terugkerend gedaan wordt, bijvoorbeeld tekenen, schilderen, boetseren met klei en bijenwas, broodjes bakken en knutselen met allerlei materialen. Deze activiteiten worden soms met de hele klas en vaak in kleinere groepen gedaan zodat de kinderen zich individueler kunnen uiten en ieder kind zijn eigenheid kan laten zien. Het stimuleert de zelfredzaamheid van de kinderen.
Eenmaal per week is er euritmie. Op een natuurlijke wijze worden hier verschillende stemmingen uitgedrukt in beweging en gebaren. Hiervoor gebruiken wij o.a. ritmische versjes en allerlei sprookjes. Pianospel zorgt voor muzikale begeleiding.
Zelf gebakken brood eten, vertellen
Een rustpunt in de ochtend is het samen fruit eten en later op de dag de gezamenlijke maaltijd. Dan wordt er bijvoorbeeld het zelf gebakken brood gegeten. Aan het eind van de ochtend wordt er door de kleuterleerkracht een verhaal verteld. Meestal zijn dit sprookjes of verhalen die aansluiten bij het seizoen. De beelden die in de sprookjes naar voren komen, zijn belangrijk voor het kind. Het mooie taalgebruik in de sprookjes is belangrijk voor de taalontwikkeling en legt een fundament voor genuanceerd taalgebruik op latere leeftijd.
Portfolio oudste kleuters
Aan het eind van hun kleutertijd hebben de kinderen zich een flink aantal vaardigheden en technieken eigen gemaakt. Zo hebben ze bijvoorbeeld een weefwerk gemaakt, speksteen bewerkt, een katoenen bewaartas versierd of geborduurd, iets geboetseerd. En ze hebben natuurlijk inmiddels een grote verzameling teken- en schildwerk aangelegd.
Van al deze werkstukken stellen we samen met deze oudste kleuters een portfolio samen. Daarin kun je de eigenheid van de verschillende kinderen herkennen: hun voorkeur, hun beheersing van het materiaal, hun keuze van onderwerpen.
Aan het eind van hun laatste kleuterjaar maken ze samen met de leerkracht van deze portfolio’s een tentoonstelling voor de ouders, de andere kinderen van de school en de leerkrachten. Ook maken de oudste kleuters een boek ‘dit ben ik’, met o.a. een zelf getekend portret, eigen handafdrukken met plakkaatverf, tekeningen van bijvoorbeeld hun huis en hun lievelingsdier, en met een uitspraak van het kind: ‘wat wens je voor de eerste klas?’. Het afscheid van de kleuterklas is voor iedere oudste kleuter een bijzonder moment, dat feestelijk wordt gevierd met hun ouders en met alle kinderen van de klas.
Het leervoorwaardenonderzoek
Bij kleuters die na de zomervakantie 6 jaar zijn, wordt door de kleuterleerkracht gekeken naar de leervoorwaarden. Zo nodig wordt een leervoorwaardenonderzoek afgenomen.
Niet alleen de kalenderleeftijd van het kind bepaalt of het leerrijp is, maar ook andere factoren spelen hierbij een rol: taalontwikkeling, motorische ontwikkeling, sociaal emotionele ontwikkeling, fysieke ontwikkeling, de ontwikkeling van het tekenen, de werkhouding en de taakgerichtheid.
Leerrijpheid is een belangrijk begrip in de school omdat de pedagogische aanpak van kleuters en kinderen in klas 1 en verder essentieel verschilt. De school heeft een procedure ‘Leerrijpheid’ (‘Traject kleuters-klas 1 voor leerkrachten en ouders’ is bij de IB-er op te vragen).
Overgang naar de 1e klas
De kleuterleerkrachten bespreken onderling de kinderen die in aanmerking komen voor de le klas. De overdracht door de kleuterleerkracht bestaat uit een schriftelijk en een mondeling deel. Het schriftelijke gedeelte is de overdracht van het kleutervolgsysteem, dat de basis vormt voor het leerlingvolgsysteem dat in de onderbouw wordt aangelegd.
Elk schooljaar is er een gezamenlijke ouderavond over leervoorwaarden ter voorbereiding op de leervoorwaardenonderzoeken en de individuele gesprekken met de ouders. Als er nog twijfels zijn over de leerrijpheid van een kind is verder overleg noodzakelijk. Bij kleuters van 5-6 jaar worden extra observaties gedaan.
Wanneer de leerkracht overtuigd is of gerede twijfel heeft dat een kind nog niet leerrijp is, blijft het kind een jaar Langer in de kleuterklas. Uiteraard worden in dit proces de ouders betrokken. Dit extra jaar wordt gebruikt om het kind explicieter te begeleiden in de klas en gerichte activiteiten aan te bieden, zoals extra instructie bij vaardigheden die onvoldoende beheerst worden, motorische ondersteuning of ondersteuning bij de sociaal-emotionele ontwikkeling.
Soms is er ook externe begeleiding nodig, bijvoorbeeld met logopedie, spraaktherapie, sensomotorische training, spelbegeleiding of euritmie. Voor alle kinderen die naar de 1e klas gaan geldt een criterium dat altijd vervuld moet zijn; de aanwezigheid van ’taakgerichtheid’. Een kind moet zich op een ding kunnen concentreren en de aanwijzingen van de leerkracht kunnen volgen.
Het is van groot belang dat er samen met de ouders een zorgvuldige beslissing genomen wordt. Als er echter Been overeenstemming met de ouders bereikt wordt, beslist uiteindelijk de schoolleider. De intern begeleider is bij het hele proces betrokken. De procedure `Traject kleuters-klas 1′ is bij de IB-er op te vragen.
Klas 1
In klas 1 start het kind als leerling. Op de vrijeschool leert de kleuter veel en hij mag dat op zijn ‘kleuter’ wijze doen; hij wordt in geen enkel opzicht als ‘leerling’ benaderd. Voor de 1e klassers geldt dat wel, zij zijn echt als leerling geworden. Zij hebben een meester of juf die hen vertelt en vooral laat beleven hoe alles in elkaar zit. Dat is natuurlijk een overgang die praktisch elk kind graag en met plezier doormaakt. Voorwaarde is wel dat de leerstof niet abstract maar beeldend en fantasievol wordt gebracht. Leerstof moet feitelijk ‘leef’ stof zijn.
Lees meer
Vertelstof
In de belevingswereld van de eersteklasser passen bij uitstek de rijke beelden uit de klassieke volkssprookjes. Menselijke, sociale en geestelijke waarheden worden daarin op een uiterst concrete, beeldende manier gebracht zonder verstandelijke uitleg of moralistisch oordeel.
Taal
In klas 1 worden de klanken en letters aangeleerd, vaak vanuit een beeld of verhaal in het periodeonderwijs. Ze worden gelezen en geschreven. De basisvaardigheden waaraan al in de kleuterklas is gewerkt worden verstevigd: luisterend analyseren en synthetiseren van woorden, de pengreep, de juiste schrijfwijze van de letters. De letters krijgen hun eigen gebaren, met de letters worden woorden gevormd. Er is veel beweging in de klas: er worden lettervormen gelopen, groot in de lucht getekend, of klein op de rug van een klasgenoot. Woorden worden gesprongen. Daarnaast oefenen we het articuleren, o.a. bij gedichtjes, kinderversjes of toneelspel. Een van de taalperiodes is een toneelperiode.
Op school gebruiken we de methodiek ‘Zo Leer Je Kinderen Lezen en Spellen’ van Jose Schraven. Deze methodiek sluit uitstekend aan bij de wijze waarop wij als vrijescholen het taalonderwijs in onze klassen willen aanbieden.
Rekenen
In diverse rekenperiodes leren de kinderen rekenen vanuit de eigen activiteit. Voordat met het getalbegrip en rekenen wordt begonnen, probeert de leerkracht eerst een verbinding met de getallenwereld te maken. Wat is een? Een is misschien wel het grootste getal, er is maar een zon, een aarde, er is er maar een van mij. En wat is twee? Je hebt twee handen, twee is hemel en aarde, twee is je moeder en vader, zon en maan, twee ogen, twee voeten.
Er wordt geteld, verdeeld en geordend met kastanjes, bonen, kralen en batten, met handen en voeten, klappen en stampen. De getallenwereld tot de 100 wordt vanuit het bewegen met de getallenlijn ondersteund. Vanuit het tellen worden ritmisch lopend de getallenreeksen van de eerste tafels van vernnenigvuldiging geoefend.
Het rekenen gaat net als het overige onderwijs op de vrijeschool bij voorkeur uit van het geheel, om van daaruit naar de delen te kijken. Een getal kun je op verschillende manieren verdelen, er zijn meer goede oplossingen: 12 = 6 + 6 of 7 + 5 of 3 x 4 of… Vanuit deze verschillende manieren van verdelen, leren de kinderen de hoofdbewerkingen optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen kennen.
Heemkunde
Heemkunde wordt in een of meerdere periodes gegeven. Heemkunde legt de basis voor de latere aardrijkskunde, biologie en natuurkunde en bevat ook elementen van sociale vorming en religie; het integreert deze vakken tot een geheel. In de 1e klas is heemkunde erop gericht belangstelling te wekken voor de natuur, de seizoenen, planten en dieren. Veelal is er een periode over dieren dichtbij en over de directe leefomgeving van de kinderen.
Klas 2
In klas 2 leren de kinderen om steeds langer aaneengesloten geconcentreerd aan het werk te zijn. Dat is op verschillende gebieden te zien: in het plezier om langdurig en op eigen wijze de schriften te verzorgen, in het steeds gerichter zelfstandig willen inoefenen van leervaardigheden en in het vermogen om een spel buiten echt uit te spelen.
Lees meer
Vertelstof
Fabels en heiligenlegenden zijn de rijke bronnen van vertelstof voor de tweedeklassers. Fabels gaan over dieren die een menselijke eigenschap uitdrukken: de sluwe vos, de wijze uil, de driftige stier, de koppige ezel, de trotse haan, de trouwe hond, het goedige schaap. Al die eigenschappen proberen elkaar de loef of te steken; de kinderen herkennen iets daarvan soms bij zichzelf of anderen.
De tweedeklasser die dat gaat ontdekken, kan aan de verhalen een krachtige en blijvende innerlijke steun aan ontlenen. de fabels worden in de 2e klas aangevuld met verhalen over het edele en goede dat mensen in zich hebben. Dit zijn vooral legendes over historische personen, heiligen zoals St. Franciscus, Benedictus, Christophorus of Elisabeth van Thuringen. Zij hebben na een innerlijke strijd grote liefde voor de schepping, de natuur, mens en dier getoond.
De verhalen van de fabels en legenden vormen vaak het uitgangspunt voor een toneelperiode.
Taal
De tweede klas heeft meerdere taalperiodes. Met behulp van gedichtjes, ritmische oefeningen, reciteren en toneelspel wordt het spreken verder ontwikkeld. Het leren schrijven sluit aan op wat de kinderen gehoord en zelf gesproken of gereciteerd hebben. Het lopend schrift wordt aangeleerd. Veel aandacht is er voor het vormgeven van de letters en de verbindingen daartussen. Het gebruik van de hoofdletter en de punt worden met de introductie van de zin aangeleerd. Het technisch lezen wordt zowel zelfstandig als in groepjes geoefend, daarbij wordt voortgebouwd op hetgeen in de eerste klas is gestart. Vanaf klas 2 wordt de methodiek “Zo Leer Je Kinderen Lezen en Spellen” doorgevoerd en wordt er geoefend in dictees en werkboeken van de methode STAAL.
Rekenen
Er zijn meerdere rekenperiodes. De kinderen leren zich vrij te bewegen met de getallen, door middel van de vier hoofdbewerkingen. Ook worden de tafels van vermenigvuldiging tot en met 10 geleerd. Getallen tot 100 worden verdeeld. Reeksen worden oplopend en afdalend gereciteerd. De bekendste rekenperiode in klas 2 is de periode over tijd en het klokkijken.
Heemkunde
De periodes heemkunde stimuleren de kinderen tot een bewustere en fantasievollere verbinding met de eigen omgeving. De aandacht in de le klas voor planten, dieren en jaargetijden wordt nu verder uitgebreid met een periode over bomen en een periode over bijen. De onderlinge samenhangen en eigen waarneming krijgen nadruk.
Klas 3
‘Thuis raken in de wereld om je heen’ is het centrale thema van de derde klas. Hoe leven en werken wij? En hoe leven en werken mensen die elders wonen? In veel lessen wordt aandacht besteed aan vaardigheden en ambachtelijkheid. Hoe maken mensen brood? Hoe werkt een bakker? Er wordt wel gezegd dat het de klas is waarin de kinderen hun ‘gouden kindertijd’ afsluiten.
Lees meer
Rond het negende jaar stappen veel kinderen uit de sprookjeswereld, uit het kinderparadijs en in de wereld van vandaag. Het wordt een kind van deze tijd, van deze cultuur. Het ontdekt dat het een individu is, los van alles en iedereen om zich heen. Dit kan een gevoel van eenzaamheid met zich meebrengen. Anderzijds ontdekt het kind dat het deel uitmaakt van een groter geheel, van een generatie, een cultuur, waar ook zijn ouders, vriendjes en leerkrachten deel van uitmaken.
Vertelstof
In deze leeftijdsfase ontstaat er een innerlijk breuk bij het kind. De vertelstof uit het oude testament sluit aan op deze ontwikkeling, op dit besef, want ook Adam en Eva verlaten het paradijs. En het joodse yolk gaat, onder leiding van Mozes, op weg naar het beloofde land. De vertelstof uit het oude testament is nadrukkelijk niet bedoeld als christelijke les. De verhalen zijn bedoeld als beelden. Beelden waaraan het kind zich kan spiegelen. Doordat in de loop van de jaren op de vrijeschool ook de scheppingsverhalen uit de Edda, de Griekse mythen en de Perzische en Indiase cultuur volgen, ontstaat er een divers en levendig beeld van religie en het ontstaan van de wereld.
Taal
In taalperiodes wordt er druk geoefend met spelling en lezen. Vraagteken, uitroepteken en komma komen aan bod. Ook wordt eenvoudige grammatica behandeld zoals de lidwoorden, zelfstandige naamwoorden, bijvoeglijke naamwoorden en de werkwoorden. De vulpen doet zijn intrede, vaak in een periode die de geschiedenis van het schrift behandelt. De kinderen oefenen het schrijven van verhaaltjes, aansluitend op bijvoorbeeld de vertelstof. Het technisch lezen wordt zowel zelfstandig als in groepjes geoefend. Een van de taalperiodes is een toneelperiode.
Rekenen
In rekenperiodes gaat het vooral om het goed dooroefenen en het automatiseren van het rekenen onder de 1000. Om goed zicht te krijgen op eenheden, tientallen en honderdtallen, worden deze gelopen en gesprongen. De kinderen leren modellen voor het rekenen te gebruiken, zoals de open getallenlijn. Ook moeten de tafels van 1 t/m 10 worden gekend. Tevens komen de wat moeilijker rekensommen uit het dagelijkse leven aan bod, zoals rekenen met geld in winkels en meten. Het eerste meten gaat uit van de menselijke maat, de duim, el en voet. De kinderen maken kennis met het positiestelsel dat gebruikt wordt voor het cijferend optellen en aftrekken.
Heemkunde
In heemkundeperiodes worden de voeding, kleding en huizen van de mens en de daarmee verband houdende ambachten behandeld. In de huizenbouwperiode wordt de ontwikkeling van het huis van hut tot moderne woning met tekenen en bouwen doorleefd. In deze periodes worden er ook vaak uitstapjes met de klas gemaakt, naar musea of (culturele) organisaties die hierbij passend zijn.
Boerderijschool
Halverwege het jaar van de 3′ klas beginnen we, in het vroege voorjaar, met de Boerderijschool. De kinderen van de klas gaan gedurende een heel jaar een schooldag in de week met hun klas werken en leren op een boerderij. De boerderij is een rijke en krachtige leeromgeving waar opgroeiende kinderen het ‘echte’ leven aan den lijve kunnen ervaren. Alle zintuigen van het kind worden hierbij aangesproken. De kinderen kunnen op de boerderij naar hartenlust kijken, voelen, proeven, ruiken en horen. Ze zien hoe het in de praktijk op een boerderij aan toe gaat en werken met de boer en boerin mee. Hierbij ontstaat nieuwsgierigheid naar de ontwikkelingen gedurende de cyclus van het jaar en wordt de boerderij een stukje van hen zelf. Verschillende leerdomeinen komen op de boerderij op een ge.integreerde wijze aan bod. Dit noemen wij levend leren of ervarend leren. Naast leerervaringen op het gebied van natuur en milieu, techniek, taal en rekenen doen de kinderen ook leerervaringen op die van betekenis zijn voor de ontwikkeling van de persoonlijkheid. Het werken op de boerderij is gezond, we fietsen er heen en doen fysieke arbeid. Het boerderijwerk versterkt de wilskracht en het doorzettingsvermogen van kinderen en geeft enorm veel plezier.
Klas 4
Een vierde klasser kijkt met meer afstand naar zichzelf, zijn klasgenoten en de wereld. Het besef dat iedereen eigen is en daarbij ook eigenaardigheden heeft, dringt in deze leeftijd in volle omvang door tot de kinderen. Ze worden dan ook kritisch en kunnen dat vaak nog niet helemaal doseren.
Lees meer
In het tiende levensjaar ontwaakt het kind in in de wereld om zich heen. Het ontdekt zijn/haar individualiteit. Het ontdekt dat het in feite alleen bestaat, los van de ander. Dit kan pijn doen. Het gaat zich ook afvragen: wie ben ik? Wie zijn mijn vrienden?
Vertelstof
De vertelstof van de 4e klas heeft betrekking op de oud-Germaanse of Noorse mythologie, voornamelijk de ‘Edda’. De rauwe strijd tussen de goden, de mensen en de kwaadaardige trollen en weerwolven uit de Edda weerspiegelen de zoektocht van de negen- en tienjarigen. De goden zijn menselijk geworden en de verhalen uit de Edda laten zien dat de mensen een eigen keuze kunnen maken. Het verhaal eindigt met de ondergang van de godenwereld. Slechts een zwijgende God (Widar) blijft achter en kijkt toe hoe de mensen vormgeven aan hun Leven in Midgard, de wereld tussen Niflheim en Muspelheim. Uit de godenschemering is een nieuwe en hoopvolle wereld ontstaan, net zoals de ontwikkeling waarin de kinderen in die leeftijdsfase zitten. Een nieuwe fase is aangebroken.
Taal
In taalperiodes wordt onder andere geoefend om goed te leren vertellen. Er worden spreekbeurten gehouden of mondeling verslag gedaan van gelezen boeken. Bij het verhalend schrijven ligt de nadruk op het verzorgd schrijven wat vorm en inhoud betreft en op de verschillen in verhaaltrant.
In de 4e klas wordt een begin gemaakt met de bladindeling en het schrijven van brieven. Ook wordt een aanzet gegeven om bewust te leren omgaan met grammaticale repels zoals werkwoorden vervoegen in de (onvoltooid) tegenwoordige en (voltooid) verleden tijd.
De kinderen leren woordsoorten benoemen; naast het zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord en werkwoord ook het lidwoord, voorzetsel, voegwoord, bijwoord (behorende bij werkwoord), telwoord en voornaamwoord. De trappen van vergelijking worden behandeld en er wordt kennisgemaakt met spreekwoorden. Bij de lessen begrijpend lezen worden gezamenlijk en individueel teksten gelezen, waarover vragen beantwoord worden. Er wordt ook gelezen met de kinderen van klas 1 door middel van het tutorlezen wat ook sociale vaardigheden met zich meebrengt. Een van de taalperiodes is een toneelperiode.
Rekenen
In rekenperiodes wordt het hoofdrekenen uitgebreid en het cijferend vermenigvuldigen en de staartdelingen aangeleerd. Nieuw zijn de breuken; van delen naar geheel (vereenvoudigen) en van geheel naar delen. De breuken worden opgeteld, afgetrokken en gelijknamig gemaakt. Dit gebeurt nog vrij concreet. Bijvoorbeeld, de klas staat in een kring, die in tweeen en in drieen wordt gesplitst. De kring valt telkens uiteen in een stambreuk en het overblijvende deel, om zich daarna weer te sluiten. Nieuw is ook het schattend rekenen en het maken van redactiesommen.
Aardrijkskunde, plant- en dierkunde, geschiedenis
De heemkunde gaat nu over in aardrijkskunde, plant-en dierkunde en geschiedenis. Met aardrijkskunde komt het ingrijpen van de mens in de natuurlijke omgeving aan bod, zoals dijkenbouw, ontginning en inpoldering. Ook de verdere omgeving wordt verkend. Met plattegronden, kaarttekenen, orientatie aan de windrichtingen en de topografie van Nederland wordt begonnen. Aan de mens- en dierkundeperiode gaat een globale behandeling van de menselijke gestalte vooraf. De dieren worden in relatie daarmee behandeld, in hun kenmerkende eenzijdigheden.
De geschiedenisperiode wordt gebracht in samenhang met de aardrijkskunde en heeft vooral op de eigen woonomgeving betrekking. Het ontstaan van de stad Utrecht wordt behandeld en enkele personen of gebeurtenissen worden eruit gelicht om de kinderen hiermee echt verbinding to laten krijgen.
Klas 5
In klas 5 vormen de kinderen vaak een hechte groep. Het wordt minder vanzelfsprekend om de volwassenen bij hun leven te betrekken. De kinderen praten graag met elkaar over wat hen bezig houdt. Ze leven mee en nemen steeds krachtiger stelling tegen onrecht.
Lees meer
Vertelstof
In de 5e klas vormt de mythologie van vooral de Grieken de vertelstof. Een groot aantal verhalen daarvan behoort bij ons cultuurgoed. Zij vertellen de lotgevallen van sterfelijke en onsterfelijke wezens, goden en godinnen, mensen, nimfen en caters in een deels imaginatieve en deels fysieke werkelijkheid. De goden zijn ontmaskerd. De herinnering aan een geestelijke wereld wordt verdrongen door het abstracte denken, op de fysieke wereld gericht. En daar staat de vijfdeklasser met zijn genuanceerdere denken middenin.
Taal
In taalperiodes wordt veel geoefend: dictee, interpunctie, het afbreken van woorden aan het einde van de regel, uitgangen van de werkwoordsvormen, stijl, spreekbeurten, handschrift. Het aantal tijden van de werkwoordvervoeging wordt uitgebreid tot zes. Er wordt eenvoudig redekundig ontleed: onderwerp, gezegde, lijdend voorwerp. De bedrijvende en lijdende vorm en de directe en indirecte rede worden behandeld.
Zakenbrieven worden opgesteld, vorm en inhoud krijgen hierin de aandacht. Van de gelezen boeken worden leesverslagen gemaakt of er wordt een mondeling verslag gegeven. Ook oefenen kinderen met begrijpend lezen. Een van de taalperiodes is een toneelperiode. In het spelen van een toneelstuk spelen de spraak en de taal een belangrijke rol. Een van de recitaties die geoefend worden is de hexameter die past bij de Griekse vertelstof.
Rekenen
In de rekenperiodes wordt het hoofdrekenen voortgezet met hele getallen, breuken, kommagetallen en handig rekenen. De breuken worden uitgebreid met tiendelige breuken en getallen achter de komma. Ook het geldrekenen wordt bij de kommagetallen betrokken, het cijferen wordt geoefend aan grote getallen en in het wegen en meten worden naar aanleiding van praktijksituaties vraagstukken opgegeven, die individueel, klassikaal of in groepjes worden opgelost. Uiteindelijk komen de kinderen terecht bij het metrieke stelsel.
Aardrijkskunde
In aardrijkskundeperiodes wordt Nederland behandeld, vaak gericht op de waterhuishouding, die natuurlijk zo kenmerkend is voor ons land. Het ontstaan van handel, verkeer en bedrijvigheid in de naaste omgeving wordt behandeld. Ook wordt de economische afhankelijkheid van landen onderling besproken, bijvoorbeeld aan de hand van producten van de ontbijttafel. Het kaarttekenen krijgt meer detail en differentiatie, bijvoorbeeld in natuurkundige, topografische en economische kaarten. De topografie van Europa wordt geleerd.
Geschiedenis
In een geschiedenisperiode worden de culturen van het Oude India, Perzie, Mesopotamia en Egypte behandeld. De kinderen maken kennis met de oorsprong van landbouw en veeteelt en de mens en zijn religie. De andere periode gaat over de Griekse cultuur. Thematisch wordt gesproken over onderwerpen zoals democratie, tempels, theaters, filosofen en het alfabet. Steeds wordt getracht deze onderwerpen voor de kinderen beleefbaar to maken door middel van situaties uitspelen, boetseren, tekenen, schilderen.
Plantkunde
In de plantkundeperiode krijgt de klas een overzicht van het plantenrijk, gericht op de samenhang en totaliteit met de omgeving en de karakteristieken van de afzonderlijke planten. Deze karakteristieken worden gerelateerd aan de verschillende leeftijdsfasen van de mens. In het schrift wordt uitgebreid geschreven en getekend. Ook werkt de klas in de moestuin en leert zo over de plantenwereld.
Klas 6
In de zesde klas kondigt zich de puberteit aan. De vanzelfsprekendheid van de wereld gaat verloren. Het goede overwint niet altijd meer. Rechtvaardig zijn, consequent zijn, en de waarheid spreken staan hoog op de agenda in de klassengesprekken. Het is ook de klas waarin de kinderen opeens serieus willen werken. De kinderen vragen om duidelijke regels en sancties wanneer er wordt afgeweken van de afspraken. Ze willen inzicht in het handelen van de leerkrachten.
Lees meer
Wanneer ze weten waarom ze de dingen moeten leren, kunnen ze een grote betrokkenheid tonen. Deze inzet vraagt van de leerkrachten een verandering in hun houding naar de kinderen toe, van autoriteit tot begeleider en bewaker van processen.
Dat wat waar is, is belangrijk. Of iets ‘echt gebeurd is’, of iets meetbaar is, is van belang. Een spelletje buiten speel je niet voor de lol, je speelt om te winnen. Een voetbal of trefbalcompetitie met een andere school in de buurt, wordt uiterst serieus voorbereid en uitgespeeld.
Vertelstof
Geschiedkundige verhalen uit de Romeinse tijd, de daarop volgende middeleeuwen tot en met de kruistochten, vormen de vertelstof voor de 6e klas. Zij sluiten aan bij de belevingswereld van de 11 a 12 jarige. Het zelfbewuste individu stond immers in Rome op de voorgrond. Aan de afbakening van de rechten van de ene persoon ten opzichte van de andere, werd toen voor het eerst veel aandacht besteed. Het ‘elk het zijne’ was en is nog steeds een belangrijk beginsel. De tot de verbeelding sprekende Middeleeuwen volgen op de Romeinse tijd. De opkomst van vorstendommen en vrije steden met burgers en ambachtslieden wordt een feit. Kenmerkend is ook de sterke religieuze en gevoelsmatige verinnerlijking. Zoals in een kathedraal, is de binnenwereld verrassend kleurrijk.
Taal
De taalperiodes richten zich onder meer op het grammaticaal onderscheiden van woordsoorten, zich helder uitdrukken op schrift in verschillende stijlen, ook in briefvorm, en het discussieren en luisteren als sociale vaardigheid. Er wordt uitgebreid taal- en redekundig ontleed. Ook komen de leenwoorden aan de orde. De kinderen houden een uitgebreide spreekbeurt. De 6e klas voert ter afsluiting een groot toneelstuk of musical op.
Rekenen
In de periodes rekenen staan sommen naar aanleiding van het praktische Leven centraal. Breuken en procenten worden praktisch toepasbaar gemaakt aan de hand van geld en bankzaken. Nieuw zijn de verhoudingstabellen en het rekenen met formules als inleiding op de algebra. In de meetkunde worden de figuren, bij het vormtekenen uit de hand getekend, nu met een passer en geodriehoek geconstrueerd. Al doende leren de kinderen de voornaamste eigenschappen ontdekken van cirkels, drie- en veelhoeken.
Geschiedenis
In de geschiedenisperiodes wordt vooral de vertelstof gebracht; de Romeinse cultuur en de karakteristieken van de middeleeuwen met hun invloed tot in deze tijd. Ook vertellen we over het ontstaan van de islam. De vertelstof bestaat uit verhalen over werkelijke feiten uit deze geschiedenis.
Biologie
In periodes biologie komen de gesteenten en mineralen aan bod, zoals kalk en graniet in hun karakteristieken. Ook wordt er een begin gemaakt met atmosferische verschijnselen, zoals we die terug zien in de klimaten en het weer.
Natuurkunde
De periode natuurkunde begint bij de dagelijks waarneembare verschijnselen. Het zelf waarnemen en beschrijven van verschijnselen met betrekking tot geluid, Licht, warmte, magnetisme en elektriciteit zijn belangrijk.
Leerlingvolgsysteem
Om de ontwikkeling van onze leerlingen zo goed mogelijk te volgen hebben we een leerlingvolgsysteem. Alle kinderen worden in beeld gebracht in een didactisch groepsoverzicht waarin in ieder geval voor elk kind de volgende zaken beschreven worden: de stimulerende en belemmerende factoren en de onderwijsbehoeften op het gebied van taal, rekenen, sociaal emotionele ontwikkeling en motorische en kunstzinnige ontwikkeling.
Lees meer op de pagina Praktische informatie.
Vaste leerkracht voor 3 jaar
Als de kinderen van de kleuterklas naar de 1e klas gaan, krijgen zij een nieuwe leerkracht. Het uitgangspunt is dat deze onderbouwleerkracht drie jaar met de klas meegaat. Vanaf de 4e klas krijgen de leerlingen een andere meester of juf. Op deze manier kunnen de kinderen en de leerkracht een waardevolle continuIteit opbouwen en wordt tegelijkertijd tegemoet gekomen aan de behoefte aan afwisseling.
Lees meer
Deze verbintenis van drie jaar is ook een oefening voor kinderen, ouders en leerkracht om lagere tijd aan de retatie te kunnen werken, ook als het moeilijk is.
Hoewel het uitgangspunt is dat een leerkracht 3 jaar met de klas meegaat, kan daar om diverse redenen van worden afgeweken. Redenen kunnen onder meer zijn het vertrek van een leerkracht, de wens van een leerkracht om minder te gaan werken of om een onderwijskundige reden. Jaarlijks wordt bekeken wat op schoolniveau het beste is voor de klassen; het borgen van het welzijn van alle leerlingen en de kwaliteit van het onderwijs staan voorop bij de keuze die gemaakt wordt.
Overigens ontmoet het kind niet alleen de eigen leerkracht. Vanaf de kleuterklassen staan er voor bepaalde (vak)lessen ook andere leerkrachten voor de klas, namelijk vakleerkrachten of klassenteerkrachten van andere klassen.
De bezetting van de klassen voor het volgende schooljaar wordt in juni bekend gemaakt en valt onder verantwoordelijkheid van de schoolleiding.
Het spreekt voor zich dat wanneer er wet gewisseld wordt van leerkracht, dit een bijzondere gebeurtenis is die een zorgvuldige begeleiding vraagt. Om de overdracht optimaal te laten verlopen worden de volgende stappen gezet: Voor de zomervakantie:
- De klas en/of de leerlingen worden door de klassenleerkracht in het breed overleg met de intern begeleider besproken.
- De klassenleerkracht bespreekt alle leerlingen met de nieuwe leerkracht.
- Kennismakingsavond le klas: de leerkracht(-en) stelt zich voor aan de ouders en geeft een vooruitblik op het nieuwe schooljaar. Bij de andere onderbouwklassen die het betreffen, wordt een kennismakingsmoment aansluitend aan de schooltijden georganiseerd.
Na de zomervakantie:
- In de periode tot de herfstvakantie is er tweewekelijks contact tussen leerkracht(-en) en de intern begeleider over het reilen en zeilen in de klas. Voorat gaat het dan over de voortgang van de lesactiviteiten en de begeleiding van de individuele leerlingen.
- Na de herfstvakantie bespreekt de leerkracht de klas in de leerkrachtenvergadering of met de intern begeleider en wordt de overdrachtsperiode afgesloten. Zo nodig nadat er vervolgafspraken zijn gemaakt.
In de periode september-november heeft de klassenleerkracht met alle ouders een gesprek over de ontwikkeling van hun kind.
Huiswerk
Op onze school wennen kinderen vanaf klas 4 geleidelijk aan het maken van huiswerk. Naast praktische oefening van de leerstof helpt dit een brug te staan tussen school en thuis. Het wekelijkse huiswerk voor bijvoorbeeld vreemde talen en topografie draagt eveneens bij aan een soepel verlopende overstap naar het vervolgonderwijs. Daar wordt er immers vanuit gegaan dat je je huiswerk kunt plannen. In de 5e en/of 6e klas oefenen de kinderen het gebruik van een agenda. Ook wisselen ze met elkaar uit hoe je kunt leren.
Doubleren en versnellen
Op de vrijeschool zijn we terughoudend in het versnellen (klas overslaan) of vertragen (zitten blijven). Dit heeft te maken met onze pedagogische visie dat ons onderwijsaanbod per klas aansluit bij de ontwikkelingsfase van de kinderen.
Lees meer op de pagina Praktische informatie.
Vervolgonderwijs
Kinderen kunnen naar het reguliere voortgezet onderwijs doorstromen. Daarnaast kunnen ze ook doorstromen naar voortgezet vrijeschoolonderwijs. Dit heet de bovenbouw en bestaat uit klas 7 tot en met 12. De bovenbouw biedt examens aan op VMBO-T, Havo en VWO niveau. In de regio Utrecht kunnen leerlingen terecht bij Waldorf Utrecht en bij de Stichtse Vrijeschool Zeist.